Het klimaat is de afgelopen 100 jaar 0,5° Celsius warmer geworden. Dit klopt
met de berekeningen van de algemene circulatiemodellen (ACM's). Daarom groeit de
overtuiging dat menselijke activiteiten verantwoordelijk zijn voor een deel van de
opwarming.
ACM's hebben echter hun beperkingen. Langetermijnveranderingen in de oceanen en de invloed
daarvan op weerpatronen zijn moeilijk te voorspellen. (zie ook Waarom
het klimaat verandert)We weten ook niet goed welke gevolgen ontbossing heeft.
Bovendien is het de vraag in hoeverre de huidige opwarming het gevolg is van natuurlijke
schommelingen.
Het grootste probleem bij het maken van dergelijke modellen is het inschatten van het
effect van wolken. Wolken weerspiegelen zonlicht, wat een afkoelingseffect op de aarde
heeft, maar zij absorberen ook warmte, wat een verwarmingseffect tot gevolg heeft. We
denken dat zij meer energie terugkaatsen dan zij opnemen, zodat er uiteindelijk van een
afkoelend effect sprake is.
Onze berekeningen worden verder bemoeilijkt door de emissie van zwaveldioxide door
elektriciteitscentrales. Door de kleine zwaveldeeltjes in de lucht neemt de kans op wolken
toe (zie ook wolkenvorming)en meer wolken verkleinen de
hoeveelheid zonlicht dat de aarde bereikt. Nadat men dit in rekening had gebracht zijn de
voorspellingen over opwarming op het noordelijk halfrond naar onderen toe bijgesteld.
Maar in 1994 ontdekten geleerden dat wolken bijna viermaal zoveel zonneënergie opslorpen
dan zij dachten. Dat zou de opwarming aanzienlijk vergroten. Er is kennelijk nog veel
onderzoek naar de eigenschappen van wolken nodig voordat de computermodellen er goed mee
overweg kunnen.
Natuurlijke Variatie.
Langer dan 10.000 jaar geleden was het klimaat veel grilliger (zie ook Klimaatsverandering in de geschiedenis). We weten niet of dit de
nasleep was van de laatste ijstijd of dat het een normale eigenschap van het klimaat is
terwijl de stabiliteit van de afgelopen 10.000 jaar juist ongewoon is.
De luchttemperatuur is ook maar één factor. De snelle uitbreiding van de
woestijnen in begin 1970 en de lange droogte in de Sahel werden aanvankelijk beschouwd als
onderdelen van een wereldwijde opwarming. Zij waren echter het gevolg van andere
regenvalpatronen die nu gedeeltelijk worden toegeschreven aan het El Niño-effect.
De geconstateerde opwarming kan voor een deel toegeschreven worden aan een natuurlijke
schommelingen in oceaanstromen
of aan atmosferische patronen. Ook zonneactiviteit is deels verantwoordelijk omdat
temperatuurstijgingen sterk overeenkomen met de 11-jarige cyclus in zonnevlekkenactiviteit.
De veranderingen in de zonneënergie zijn echter veel te klein, tenzij de atmosfeer deze
op de een of andere manier versterkt.
Opwarming voorkomen.
Twijfel over de mate van opwarming in de toekomst houdt niet in dat we niets
hoeven te doen. Regeringen moeten minstens plannen en doelstellingen ontwikkelen om het
ontstaan van broeikasgassen tegen te gaan. Dit komt tot uiting in het besluit van de
topconferentie van Rio in 1992 om de uitstoot in het jaar 2000 te stabiliseren op het
niveau van 1990. Op de klimaatconventie van Berlijn (1995) werd overeengekomen om te
streven naar een nog lagere uitstoot.
De vertaling van deze doelstellingen in actiepunten is niet eenvoudig. Actie houdt in:
energiebesparing, betere energiecentrales en auto's, betere industriële processen, meer
openbaar vervoer en duurzame energiebronnen. Al deze veranderingen zijn technisch
mogelijk, maar vereisen de politieke wil van regeringen en persoonlijke keuzes van de
burgers zoals jij en ik.
Naar het begin van deze pagina.